maandag 25 augustus 2025

BELARTI

 

Julien de Covemaeker (1927-2008) pseudoniem: Juliette Belarti of J. Belarti  

Alias J. Belarti had als hobby creëren met keramiek … waarmee hij op een weinig traditionele wijze, doch met vrij boeiende resultaten, experimenteerde. 

Zijn techniek verschilde volkomen van  alle standaardregels, zowel wat betreft het bakken als het glazuren

In 1956 bestond er naast het gewone salontafeltje een variante waarvan het tafelblad op een dambord leek. Op vraag van een vriend (musicus) kwam Julien met een volkomen nieuw idee. Hij ontwierp een tafelblad met als onderwerp een muzikaal thema, bestaande uit één grote tekening. 

Volgens dit principe werden andere non-figuratieve motieven uitgewerkt die een grotere vrijheid qua vorm en kleur toelieten en bovendien het voordeel hadden dat de compositie niet vanuit een bepaalde gezichtshoek moet worden bekeken. 

Zo ontstonden in 1957 de eerste salontafels die elke woonkamer een speciale artistieke toets gaven. Ze waren ook zeer praktisch daar ze slechts een minimum aan onderhoud vroegen. 

Het eerste atelier ’Belarti’ was gevestigd in Oostende. In de voorraadkelder van zijn woonhuis stond een oven van zeer bescheiden afmetingen. Na twee jaar van moeizaam en weinig rationeel werken, werd er verhuisd naar wat ruimere lokalen … waar jaar na jaar schitterende, kleurrijke creaties ontstonden die meer en meer bij het publiek bekend geraakten onder de signatuur van ‘J. (Juliette) Belarti. 

Stilaan werd een kunstenaarscollectief samengesteld met dezelfde artistieke drijfveer. Teneinde artistieke uitbreiding te nemen werd in 1962 gestart met het vervaardigen  van allerlei originele voorwerpen in aardewerk. Deze werden ook in 1969  door de n.v. Belarti in de collectie opgenomen. 

In mei 1968 werd de n.v. J Belarti te Mechelen gesticht, wat een verdere ontwikkeling mogelijk maakte van wat best omschreven kan worden als een ‘ambachteijke productie’. Deze productie werd opgedreven … wat echter niets veranderde aan het feit dat alles nog steeds ‘handenarbeid’ was en dat ‘industriële namaak’ uitgesloten was. 

Langzaam maar zeker werden ook buitenlandse kopers aangetrokken door de originaliteit en de kwaliteit  van de Belarti-creaties en het atelier groeide uit tot een firma met internationale omvang. Het kleine oventje uit de pionierstiid maakte plaats voor een reeks omvangrijke ovens die volledig automatisch uitgerust waren. 

Met haar salontafels, maar ook haar bijzettafels en barren, combineerde deze firma kunst en functionaliteit en creëerde ze stukken die eenvoudige meubels overstegen en op zichzelf staande kunstwerken werden. 

Organische lijnen, levendige kleuren en abstracte vormen kenmerkten een zeer persoonlijke benadering. Verzamelaars kochten deze tafels en tentoonstellingen ervan wekten bewondering en discussie op binnen de kunstenaarsgemeenschap.  

Hoewel de stijl van de salontafels van Belarti zeer herkenbare invarianten kent, zien we ook variaties van de signatuur: hoofdletters, kleine letters, Belarti, Bel Arti, J. Belarti...  

De salontafels van 'Juliette Belarti' onderscheiden zich door hun originaliteit en elegantie. Elk van deze functionele stukken vertelt een visueel verhaal, vangt de essentie van het abstracte en nodigt de toeschouwer uit. Ze wordt een centraal punt, trekt de aandacht en stimuleert de verbeelding. 









woensdag 16 juli 2025

Faience et porcelaine de #Bruxelles.

De Brusselse faience kende zijn bloei in de tweede helft van de zeventiende en de gehele achttiende eeuw

In het midden van de negentiende eeuw liep de productie, net zoals in zoveel andere Europese centra, ten einde. 

Maar al snel groeide in verzamelaarsmilieus de belangstelling voor het ‘oud-Brussels’. De verschijning in 1922 – van Les anciennes faïences de Bruxelles van Georges #Dansaert gaf deze belangstelling vaste vorm.  

De geschiedenis van het Brusselse aardewerk startte in het midden van de zeventiende eeuw, toen verschillende Antwerpse plateelbakkers naar Brussel trokken. Het Brusselse stadsbestuur steunde hen, onder meer door subsidies en fiscale vrijstellingen. De komst van deze faïenciers liet immers toe de stedelijke economie verder te vernieuwen en verbreden.  

Vanaf de late zeventiende eeuw ontstonden verschillende fabrieken, waarvan de ‘Fabriek van de Lakensestraat’, de ‘Fabriek van de Bergstraat’ en de ‘Fabriek buiten de Lakensepoort’ de belangrijkste waren. 

Vanuit deze bastions werd de Brusselse keramiekproductie gedomineerd door enkele met elkaar gelieerde families, die door de achttiende eeuw heen ook dynastieën werden. Mombaers en Artoisenet zetten de toon. 

Maar het landschap was diverser: er bestonden ook kleinere manufacturen.  In deze fabrieken werd vooral verfijnd tafelgerei gemaakt. 

Maar de Brusselse faïenciers specialiseerden zich ook in grote tafelstukken als terrines, vaak imposante trompe-l’oeils in de vorm van dieren, groenten en fruit   

Zijn faam heeft het Brusselse aardewerk onder meer te danken aan een origineel decor: het kopergroen van veel serviesgoed, dat vaak werd gecombineerd met olijfgroene en zwarte trekken en werd beschilderd met rood-gele poppen, rupsen en vlinders.  

Al snel na de sluiting van de laatste fabriek trok het ‘oud-Brussels’ de aandacht van particuliere verzamelaars. Het voortouw werd genomen door Frédéric #Fétis, jurist, hoogleraar en actief in de museumwereld van de Belgische hoofdstad. Fétis trachtte ook precieze gegevens omtrent de Brusselse productie te achterhalen. Na zijn overlijden, in 1885, werd zijn verzameling in Parijs geveild. Fétis’ voorbeeld werd in de jaren daarna gevolgd door Albert #Evenepoel, Fernand Maskens en Gustave Vermeersch

Nog een generatie later legde onder meer ook Armand #Dachsbeck een verzameling aan. Toen diens collectie in 1922 werd geveild, had ook het bredere publiek al kennis kunnen maken met de oude Brusselse keramiek. 

Al in 1880 waren stukken uit de verzamelingen van Fétis en Evenepoel getoond op de grote tentoonstelling L’Art National, die ter gelegenheid van het halve eeuwfeest van België was opgezet. 

Deze groeiende belangstelling leidde ertoe dat de Brusselse keramiek in de vroege twintigste eeuw werd gemusealiseerd. Dat gebeurde vooral in het in 1884 opgerichte Museum van de Stad Brussel (tweede  verdieping van het Broodhuis) op de Grote Markt. Geen kunsthistorisch museum, wél een museum van archeologie, oudheidkunde, geschiedenis en decoratieve kunsten. 

Door schenkingen van onder meer Louis Cavens verwierf het Museum zijn eerste Brusselse stukken. In 1911 legateerde Evenepoel zijn Brusselse verzameling. 

Stadsarchivaris Guillaume des Marez, die tevens conservator van het Museum was, kon er in 1917 in zijn Guide illustré de Bruxelles mee pronken.   

Zo was de interesse voor het Brusselse aardewerk ten tijde van de ‘Groote Oorlog’ duidelijk geworden. De oorlog versterkte de belangstelling nog: doordat Brussel geïsoleerd raakte, zagen zowel de antiekhandelaars als de -verzamelaars zich gedwongen zich op eigen erfgoed te richten. 

Het was op dat moment dat Georges Dansaert aan zijn Les anciennes faïences de Bruxelles werkte. Het boek verscheen in 1922, met een voorwoord van Des Marez, wat de band met het stedelijk museum illustreerde.  Het was een monumentaal, ruim driehonderd bladzijden tellend boek, dat in een beperkte oplage verscheen en zijn luxueuze vormgeving en rijke illustraties dankte aan Gérard van Oest, een uitgevershuis dat was gespecialiseerd in de Europese en later ook de Aziatische kunstgeschiedenis.   

Een cruciale vraag voor Dansaert betrof de oorspronkelijkheid van de Brusselse keramiek. Lokale stedelijke trots en nationaal patriottisme deden de kwaliteit en originaliteit van de Brusselse producten benadrukken. Maar tegelijk was het duidelijk dat de Brusselse faïenciers inspiratie bij buitenlandse collega’s hadden gevonden. De zo prominente ‘Fabriek van de Lakensestraat’ had haar dynamiek pas herwonnen door het partnerschap dat Cornelis Mombaers met Dirck Witsenburg van de Delftse ‘Witte Ster’ was aangegaan.  

Het boek was vooral een erudiet boek, zonder literaire frases: een aaneenrijging van feitelijke gegevens en precies opgestelde lijsten. Juist dat maakte het tot het ‘onontbeerlijke vademecum’ waarover Des Marez in zijn voorwoord sprak. Het was in eerste instantie bedoeld voor handelaars, verzamelaars en kunstliefhebbers, die stukken moesten leren determineren, identificeren en schatten. 

Dansaert had een praktische gids met encyclopedische ambities samengesteld.  Les anciennes faïences de Bruxelles werd na de verschijning geloofd als pioniersarbeid. Deze lof werd nog versterkt door de koppeling van het boek aan de grote keramiek- en porseleintentoonstelling die in 1923 in het Brusselse Egmontpaleis werd georganiseerd en die als ‘de renaissance van de Brusselse faience’ werd verwelkomd 

Dansaert was curator van de faiencesectie en tevens de auteur van het keramiekgedeelte van de catalogus, samen met Albert Mesdach de ter Kiele.  

Tegelijk zette Dansaert zich in voor de popularisering van de kennis van het Brusselse aardewerk. Samen met Des Marez publiceerde hij in het koloniale tijdschrift L’Expansion belge naar aanleiding van de tentoonstelling in het Egmontpaleis overzichtsartikelen over de geschiedenis van het Brusselse aardewerk. 

Maar de revival van het ‘oud-Brussels’ werd ook toegejuicht in socialistische kringen, waarin de Brusselse faience werd begrepen als een ‘Kunst voor Allen’. 

Dansaert bleef zijn interesse in de zeventiende- en achttiende-eeuwse Brusselse keramiek houden, maar publiceerde niet meer over het onderwerp. Dat liet hij over aan anderen, zoals Jean Helbig, conservator in het Jubelparkmuseum in Brussel, die duidelijk maakten dat niet alle stukken uit Les anciennes faïences de Bruxelles aan Brusselse keramisten konden worden toegeschreven. 

Maar toen Dansaert in 1960 op hoge leeftijd overleed, was de belangstelling voor de Brusselse faience nog steeds zeer levendig. Zijn boek gold onveranderd als de standaard.







vrijdag 25 april 2025

#Rörstrand den svenska kronjuvelen i porslin.



Johann Wolff, een Duitse porseleinmaker, vestigde in 1726 een pottenbakkerij in kasteel Rörstrand in Stockholm.

Aanvankelijk vervaardigde men er gebruiksgoed uit faïence … een poreuze klei bedekt met een witte tinglazuur, versierd met kobaltblauw (een verwijzing naar Chinees porselein)-

De Engelse flintware-innovatie, een kruising tussen faience en porselein, begon zich te verspreiden, terwijl de kleur blauw werd aangevuld met diverse felle tinten, wat de creatieve mogelijkheden vergroot.Tijdens deze periode lanceerde Rörstrand zijn eerste complete servies, genaamd 'Sepia'. 

Tot eind jaren 1750 was Rörstrand de enige porseleinfabrikant in Zweden en identificeerde het zijn producten alleen met het merk 'Stockholm'. 

Toen de eerste Zweedse concurrent, 'Mariebergs Porslinsfabrik', in 1758 werd opgericht, begon het bedrijf de beroemde 'Rörstrand'-merknaam te voeren. In die tijd werd porselein verkocht in speciale porseleinkraampjes, waarvan de eerste bekende zich bevond in Riddartorget, in de oude stad. 

In 1807 kocht Rörstrand zijn eerste stoommachine, wat een aanzienlijke revolutie teweegbracht in de productie. Na een verkenningsmissie in Engeland begon het bedrijf decor-ontwerpen te drukken met koperplaten, een belangrijke aanvulling op handgeschilderde ontwerpen. 

Zo creëerde Rörstrand steeds grotere serviezen, met prachtige terrines en schotels. De invloed van Engelse motieven is merkbaar in series zoals Willow en Svart Sverige, maar ook in decoraties met Engelse of meer exotische landschappen. 

In de jaren 1870, om precies te zijn in 1874, richtte Rörstrand Arabia op in Helsinki om te profiteren van de markt in de uitgestrekte Russische Federatie

Tien jaar later wordt de merknaam van het bedrijf gecompleteerd met een kroon. Het was het tijdperk van grootse diners, recepties en goed geklede gasten die werden ontvangen in grote eetkamers, waar een luxueuze bediening werd gevraagd. Het spreekt voor zich dat de zaken floreerden.

In 1909 opende de fabrikant Höganäs Keramik zijn deuren in Skåne en vestigde zich als een nieuwe concurrent. De productie verhuisde van #Stockholm naar #Göteborg. In 1926 waren alle activiteiten geconcentreerd in Göteborg.

Na de overname van de porseleinfabriek in Göteborg verplaatste Rörstrand de productie naar #Lidköping.

In de jaren 30 werd Gunnar#Nylund er artistiek directeur en boekte hij veel succes met het gebruik van zandsteen. Functionaliteit wint aan belang en fabrikanten leggen de nadruk op gebruiksvoorwerpen, zoals de Frigi-serie, speciaal ontworpen door Gunnar Nylund voor de koelkast. 

In 1932 werd het Ostindia-servies gelanceerd met een ontwerp geïnspireerd op een porseleinscherf die was gevonden op de Ostindiefarer Götheborg, een schip dat op 12 september 1775 zonk tijdens de terugreis naar Göteborg na zijn derde reis naar China

In 1941 verwelkomde het team van Rörstrand Hertha #Bengtson, een keramist die nu wordt beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het ambacht in de 20e eeuw. Hij viel op met tijdloze klassiekers zoals: Koka Blå en Blå Eld

Marianne #Westman werd een belangrijke ontwerpster met unieke series zoals: Picnic en Mon Amie
Westman en Bengtsson porselein is nog steeds populair. In de jaren zestig blies de fabriek het populaire motief uit de jaren 1890, de Gröna Anna, nieuw leven in.   

Vanaf dat moment tot 1990 kende Rörstrand verschillende eigenaren, waaronder: #Upsala-Ekeby AB, het Finse #Wärtsilä, #Hakusan en de porseleinfabriek #Gustavsberg.  

Vanaf 2001 werd Rörstrand onderdeel van #Iittala, dat de productie verplaatste naar Sri Lanka en Hongarije

Op 30 december 2005 sloot de fabriek in #Lidköping haar deuren, waarmee na bijna 280 jaar een belangrijk hoofdstuk in de Zweedse industriële geschiedenis werd afgesloten. 

In 2007 werd Iittala, eigenaar van het merk Rörstrand, op zijn beurt overgenomen door Fiskars.    

Op een steenworp afstand van het centrale plein van Lidköping, in de oude porseleinfabriek, bevindt zich het Rörstrand Museum. De geschiedenis van een der oudste porseleinfabrieken van Europa  en kroonjuweel van het Zweedse porselein komt er tot leven. Bijna drie eeuwen porselein, van 1726 tot heden, worden in de collecties geïllustreerd. 

U kunt er niet alleen prachtige, gekoesterde porseleinsets bewonderen, maar ook gereedschappen, schetsen en een ronde flesoven. Het museum neemt u mee op een reis langs 18e-eeuws handbeschilderd faience en vuursteenwerk, 19e-eeuws statusvolle romantische serviezen, 20e-eeuwse art nouveau en 'mooiere alledaagse voorwerpen', tot 21e-eeuwse multifunctionele objecten met een digitale grondslag.   

Bekende vormgevers en keramisten bij Rörstrand waren o.a. Bertil #Vallien, Christian von Sydow, Anna Boberg, Ferdinand Boberg, Filippa Knutsen, Hertha Hillfon, Isaac Grünewald, Philip vons Schantz, Ulrica Hydman-Vallien, Alf #Wallander, Louise #Adelborg, Gunnar #Nylund. Carl-Harry #Stålhane, Hertha #Bengtson, Marianne #Westman en Inger #Persson.