woensdag 29 april 2015

De faïencefabriek van #Wasmuël.

In 1840 werd de 'faïencerie de Wasmuël' opgericht door Isodore Paulus 1798-1852 (zoon van Mathieu Joseph Paulus 1768-1830 die in 1798 voormalig directeur werd van de faïencerie de Nimy).  Isidoor zelf trad in de voetsporen van zijn vader en werd in 1833 bij aanvang directeur van de Franse aardewerkfabriek van Onnaing.
In deze kleine nieuw opgestarte fabriek van Wasmuël werd er vooral wit geglazuurd tinhoudend aardewerk geproduceerd voor huishoudeljk en sanitair gebruik.

In 1850 begon Paulus te experimenteren met majolica glazuren en effen gekleurd aardewerk ... snel nadien werden deze decoratieve waren opgenomen in de productie-lijn.

Na zijn dood in 1852 volgde zijn echtgenote Joséphine Renau hem op als bedrijfleidster, zij moderniseerde de productie door de aanschaf van een stoommachine en breidde de fabriek verder uit. Een kwart eeuw liep de zaak voortreffelijk ... maar eind de jaren zeventig van de 19e eeuw kwam ze in een neerwaartse spiraal terecht als gevolg van de industrialisatie-crisis.
In 1878 stortte de aardewerkindustrie in Europa helemaal in.

Rond 1878 nam Auguste Mouzin 1833-1899 (zoon van Jean-Pierre Mouzin ... toenmalig directeur van de faïencerie Nimy) en afkomstig uit Nimy, de leiding van deze kleine fabriek over. Zelf had hij reeds een faïencerie opgericht in Tergnier (Frankrijk).
Hij kocht systematisch omliggende terreinen aan en richtte er nieuwe gebouwen op ... de site
werd zelfs aangesloten aan het spoorwegnet.
Met zeven grote flesovens en een oppervlakte van 4 ha was AMC op dat moment één van de belangrijkste Belgische faïencefabrieken. Men telde er 200 werknemers.

Omringd door gekwalificeerd personeel zoals: François Dubois, Henri Mahieu, Emile Lombart, Arthur Ollinger, E Petit, Jean-Baptiste Tastenoe, Frédéric Thurner, Désiré Thon e.a. ... dat bovendien regelmatig aan job-hopping deed, nam de zaak snel uitbreiding.
Naast eetserviezen in fijn Engels veldspaat aardewerk werden er ook fantasieobjecten in eclectische en art nouveaustijl geproduceerd.
Gedurende die periode trachtte de fabriek ook in het buitenland naam te krijgen door deelname aan verschillende tentoonstellingen.

In 1893 verhoogde Frankrijk zijn invoertaksen op luxe-artikelen, waardoor de export van keramische siervoorwerpen vanuit België sterk bemoeilijkt werd. Men schakelde over naar de productie van huishoudelijk aardewerk, toiletstellen en schouwgarnituren met uurwerk.

Na de dood van Auguste Mouzin die als burgemeester van Wasmuël aantrad in 1890 en overleed in 1899, nam Eugène Meyer 1853-1907 (die toen al nauw samenwerkte met August) de bloeiende zaak van zijn schoonvader over en zette de nieuw ingeslagen weg verder. De fabriek kreeg het statuut van naamloze vennootschap.

Zijn zoon Henry 1885-1967 volgde zijn vader in 1907 op als directeur na diens vroegtijdig overlijden. Gedurende die drieënveertig jaar maakte hij verschillende stijlovergangen mee: eclectisme, art nouveau, art-deco, bauhaus e.d.m. De decoratie van objecten evolueerde van het traditionele handwerk over transfer- , spuit- en decalcomanie-techniek. De productie van de grote keramische siervoorwerpen en ornamenten kende een einde bij het begin van de eerste wereldoorlog.

Na de grote oorlog veranderde de mode drastisch, meer en meer werden er alledaagse serieproducten geproduceerd met als uitschieters kaststellen in art deco stijl en dierenfiguren in craquelé. De deelname in 1937 aan de wereldtentoonstelling van Parijs was een groot succes ... Henry werd lid van het 'Légion d’Honneur'.

Gedurende de tweede wereldoorlog werd de productie weerom herleid tot de fabricatie van huishoudelijk aardewerk ... voor luxe-aardewerk was er helaas geen plaats meer.
Bij gebrek aan grondstoffen en ook de hoge levensduurte kwam de fabriek zoals vele van zijn soortgenoten na de oorlog in grote problemen.
De werkzaamheden werden in 1951 gestaakt en de fabriek werd gesloten.
In 1952 werd de zaak definitief failliet verklaard.

Groeten,
Meindert


zicht op de oude faïencerie van Wasmuël

Zicht op de grote flesovens

August Mouzin
Eugène Meyer