maandag 4 december 2023

Royal Tichelaar Makkum.

  

Makkum … een schilderachtig dorp gelegen aan de rand van het Ijselmeer (voormalige Zuiderzee) … tussen de Afsluitdijk en de elfstedenstad Workum … gemeente Zuidwest-Friesland.  

Wereldwijd bekend om zijn Makkumer aardewerk … maar ook als watersportplaats met een prachtig historisch centrum.  

Makkum ontwikkelde zich vooral in de 17e en 18e eeuw tot een belangrijk bedrijvigheids- en handelscentrum, met steenbakkerijen, tegelbakkerijen, hout-, olie-, papier- en pelmolens, scheepswerven, schelpkalkovens en visserij. 

In 1594 verkocht Hendrick Hobbes Baard aan Wiebe Tjaards zijn kleinschalige steenfabriek … gelegen aan de Zijlroede in Makkum. Vanaf dan werden op deze plaats zonder onderbreking bakstenen, tegels en aardewerk gemaakt. Het werd de voorloper van het alom vermaarde en oudste nog bestaande familiale keramiekbedrijf in Nederland … namelijk ‘Koninklijke Tichelaar’ te Makkum. 

Ene Freerk Jans, kocht in 1689 de ene en in 1694 de andere helft van de fabriek. Hij werd tichelaar en noemde zich daarna ook zo. Tichelaars die door de eeuwen heen het bedrijf hebben geleid, zijn:

 •Freerk Jans Tichelaar (tot 1712) 

•Yme Freerks Tichelaar (1712-1770) 

•Pieter Ymes Tichelaar (1770-1808) 

•Jelmer Pieters Tichelaar (1808-1827) 

•Pieter Jelmers Tichelaar (1827-1868) 

•Jelmer Pieters Tichelaar (1868-1900) 

•Jan Pieters Tichelaar (1868-1900) 

•Pieter Jans Tichelaar (1900-1913) 

•Jan Pieters Tichelaar (1913-1963) 

•Pieter Jan Tichelaar (1972-1985) 

•Jan Pieter Tichelaar (1997-2014) 

Gedurende de achttiende en negentiende eeuw werden in deze gleibakkerij (‘glaise’ .. een ander woord voor klei of potaarde) voornamelijk tegels en schotels voor dagelijks gebruik vervaardigd. 

Omstreeks 1865 verminderde de vraag naar schotels. De broers Jelmer en Jan brachten een drastisch vernieuwingsproces op gang, waardoor het bedrijf kon worden voortgezet als fabriek voor sieraardewerk.  Het bedrijf bleef in hoofdzaak vasthouden aan de oude werkwijze; klei wordt na een eerste keer bakken bedekt met een witte, dekkende tinglazuur, 

In 1882 werd het gebruik van gipsvormen geïntroduceerd, waarmee het assortiment sieraardewerk groter werd. De klei werd met mergel gemengd in de aardewasserij en vervolgens in een kelder vorstvrij opgeslagen. Kort voor de verwerking wordt de klei nog eens duchtig gekneed en gemengd. Daarna werd hij op grootte gestanst. Na drogen wordt het gebakken tot biscuit, rauwgoed genoemd. 

Er werden twee soorten glazuur gebruikt: een transparant loodglazuur en een veelal wit dekkend tinglazuur, respectievelijk kwaart en wit genoemd … beiden in het bedrijf bereid. Aan de achterkant kregen de schotels een laag kwaart, aan de voorkant een laag wit.  

Ook de beschildering gebeurde met eigengemaakte glazuren in de kleuren blauw, paars, groen, geel en oranje. Nadat de schilders hun decoratie hadden aangebracht werd het aardewerk een tweede keer gebakken.  

In 1960 verkreeg de onderneming het predicaat koninklijk naar aanleiding van het 300-jarig bestaan.  

In 1975 schakelde men deels over naar vloertegels in een nieuw gebouwde hal bij de Kalkovens. Dit was niet zo succesvol; daarna werd overgegaan op de fabricage van rietvorsten (nokvorsten voor rieten daken).  

De abachtelijke productie van sieraardewerk werd in maart 2013 geheel gestaakt. Tichelaar ging over op het verglazen of glazuren van keramische producten, zoals dakpannen, gevelstenen en bouwkeramiek, elders door derden gemaakt, dus een "twee brand" glazuur. 

Het werkt nu samen met architecten, kunstenaars en ontwerpers van over de gehele wereld. Het leeuwendeel van het voormalige familiebedrijf is in handen van landgoed Oranjewoud Participaties. 

Enkele klinkende namen die samengewerkt hebben met dit bedrijf: het driegeslacht ten Zwege, Hella Jongerius, Roderick Vos, Jan van der Vaart en Marcel Wanders. 








    

donderdag 23 november 2023

Royal Copenhagen ... Den Kongelige Porcelainsfabrik.


‘Royal Copenhagen’ ... de naam een van de eerste porseleinfabrieken op Europees grondgebied. Dit Deense bedrijf is in het buitenland beter bekend als de ‘Royal Porcelain Factory’ en in Denemarken als ‘Den Kongelige Porcelænsfabrik’.   

Het werd in 1775 in Kopenhagen opgericht onder de bescherming van de Deense weduwe koningin Juliane Marie. Het fabrieksmerk … een koninklijke kroon met daaronder drie golvende lijnen boven elkaar, symbool voor de drie zeestraten van Denemarken namelijk: Storebælt, Lillebælt en Øresund.  

Begin 17e eeuw ontstond er in Europa een grote belangstelling voor het blauw-wit Chinees porselein  Dit kostbare aardewerk was enkel maar te bewonderen in de woonvertrekken van de beter begoeden. Algauw ontstond dus de behoefte bij de gewone burger om ook te mogen genieten van dat fragiele maar fraaie aardewerk.

Chemici en alchemisten op het Europees continent gingen met z'n allen op zoek naar de formule en de procedure voor het vervaardigen van dit verfijnde witte porselein. Het nieuwe witte goud. 

In 1775 startte chemicus Frantz Heinrich Müller in Kopenhagen een porseleinfabriek in het oude postkantoor. Hij kreeg er een monopolie van 50 jaar op het maken (imiteren) van porselein.  

Hoewel het koninklijke patronaat aanvankelijk niet officieel was, waren de eerste vervaardigde stukken eetservies gereserveerd voor de koninklijke familie. 

Toen koning Christian VII in 1779 de financiële draaglast en verantwoordelijkheid op zich nam, kreeg de fabriek de naam Royal Porcelain Factory.   

De ontdekking in 1772 van een rijke kobaltader in Noorwegen, het jongste deel van het destijds gezamenlijke koninkrijk, werd snel ontgonnen met behulp van nabijgelegen waterkrachtcentrale. 

Deze nieuwe industriële tak waarbij kobalt tot fijn stof werd gemalen en verwerkt werd in keramische glazuren en de glasproductie ... vond algauw afname in andere gerenomeerde Europese porseleinfabrieken.Intens kobaltblauw wordt niet voor niets koningsblauw genooemd.  

In de eerste helft van de 19e eeuw was de kobalt-industie samen met de visserij een van de grootste bronnen van inkomsten voor Noorwegen. 
Duitse porseleinfabrieken gebruikten kobalt als ondergrond decor gecombineerd met vergulde patronen.

In 1790 kreeg Royal Copenhagen van de koning de opdracht om een "Flora Danica" eetservies te ontwerpen met vergulde randen en botanische motieven. Het was bedoeld als geschenk voor Catharina de Grote en andere diplomatieke aangelegenheden. 

In 1851 toonde Royal Copenhagen zijn productie op The Great Exhibition in Londen.  

In 1868 als gevolg van de privatisering van koninklijke bedrijven, kwam de Royal Porcelain Factory in particuliere handen.de aanduiding "koninklijk" werd echter behouden.  

In het midden van de 19e eeuw stonden vele grote Europese porseleinbedrijven over het algemeen zeer sceptisch ten opzichte van artistieke ontwikkelingen zoals: het Japonisme en de Arts and Crafts-beweging. Ze concentreerden zich op serviesgoed en hadden vaak moeite om de overheersende invloed van de rococo- en neoklassieke stijlen te verwerpen. 

In de jaren 1870 bleven de meesten een eclectische verscheidenheid aan stijlen produceren, hoewel ze soms experimenteerden met glazuren zoals dat het geval was bij Meissen-porselein ... vanaf 1883 begon men er de eerste monochrome vazen te vervaardigen.   

Het eerste grote porseleinbedrijf dat zijn stijl serieus veranderde en radicale veranderingen doorvoerde was Royal Copenhagen. Het werd overgekocht door Aluminia een ander Deens aardewerk-bedrijf dat in 1863 werd opgericht. Beiden bleven hun eigen productie getrouw verder zetten.  

Arnold Krog, een jonge architect (schilder) zonder praktische ervaring in deze industrie, werd het jaar daarop benoemd tot artistiek directeur. Hij gaf aan kunstenaars de opdracht om allerhande vernieuwende ontwerpen te maken. De Japanse invloeden waren aanvankelijk erg sterk. 

Deze nieuwe creaties wonnen al gauw prijzen op verschillende internationale tentoonstellingen. 
Het nieuwe porselein werd in 1889 getoond op de Wereldtentoonstelling in Parijs, waar het werd bekroond met de Grand Prix. In 1893 presenteerde de fabriek zijn nieuwe glazuren op de Chicago World's Fair met groot succes. 

De fabriek beheerste ook de craquelétechniek in Perzisch blauw, slangengrijs en roodbruin. De nieuwe effecten pasten goed bij de esthetiek van het begin van de 20e eeuw, waardoor Royal Copenhagen zijn internationale doorbraak maakte en winkels opende in Parijs, New York en Londen.    

Kort na de overname van Aluminia werd de productie van Royal Copenhagen verplaatst naar een modern fabrieksgebouw op de locatie van Aluminia in Frederiksberg, aan de rand van Kopenhagen.

In 1972 nam Royal Copenhagen de zilversmederij van Georg Jensen over.  

In 1985 Holmegaard Glass Factory.  

In 1987 fusie met Bing & Grøndahl.  

Royal Copenhagen maakte deel uit van een groep Scandinavische bedrijven en was eigendom van een Deens privaat equity-fonds Axcel.

In 2012 verkocht Axcel Royal Copenhagen aan het Finse beursgenoteerde bedrijf Fiskars opgericht in 1649.

Het bedrijf produceert zijn producten nu in Thailand.








woensdag 25 oktober 2023

ROYAL DELFT ... het verhaal van 'De Porceleyne Fles'.

 ‘De Koninklijke Porceleyne Fles’ …  internationaal gekend als ‘Royal Delft’ is de enig overgebleven aardewerkfabriek te Delft die tot op de dag van vandaag nog steeds actief is.

Midden zeventiende eeuw waren er in Delft en omstreken zo’n dertigtal pottenbakkerijen in bedrijf. Op welk tijdstip de eerste werkplaatsen te Delft ontstonden is niet met zekerheid bekend. In Amsterdam,Haarlem en Middelburg werd er reeds in de tweede helft van de zestiende eeuw aardewerk gemaakt met meerkleurige decors, geïnspireerd op het Italiaanse majolica.  

De liefde voor Chinees wit beschilderd porselein met blauwe motieven ontstond in Nederland pas omstreeks 1602 … na de oprichting van de Verenigde Oostindische Compagnie beter gekend als de ‘VOC’.  Naast specerijen, thee en zijde … werden tussen 1604 en 1657 drie miljoen stuks Chinees porselein naar de lage landen verscheept. Omdat dit destijds zo’n succes-artikel was, trachtten de plaatselijke pottenbakkers algauw het kostbare Chinese porselein te imiteren. De precieze samenstelling ervan was hier ten lande nog niet gekend. Zo duurde het nog een aantal decennia vooraleer de ‘porseleincode’ kon gekraakt worden.   

Door een burgeroorlog in China rond 1647 stagneerde de invoer van het zeer geliefde kraakporselein en het ’Chine de Commande’. De vraag ernaar hier bij ons bleef echter groot. Om deze leegte in de markt op te vullen richtte David Anthonisz van der Pieth in Delft in 1653 de plateelbakkerij 'De Porceleyne Fles’ op. Reeds na twee jaar ging de plateelbakkerij over in de handen van Wouter van Eenhoorn en Quirinus van Kleijnoven. Wouter van Eenhoorn was in eerste plaats zakenman en had financiële belangen in meerdere Delftse plateelbakkerijen. Beiden zorgden ervoor dat de fabriek een bloeiende tijd tegemoet ging en behoorde tot Delfts meest vooraanstaande bedrijven uit die tijd. 

Van Eenhoorn verkocht in 1663 zijn aandelen aan Van Kleijnoven … deze werd hierdoor alleen eigenaar tot aan zijn dood in 1695. Zijn weduwe zette het bedrijf nog een tweetal jaren verder. 

In 1697 werd het verkocht aan Johannes Knotter die voor het eerst het apothekerspotje als handelsmerk introduceerde.  

In 1700 was de oorlog in China voorbij … de invoer van het alom vermaarde Oosterse porselein kwam weer op gang.  Veel pottenbakkerijen moesten hierdoor de deuren sluiten.  

In 1701 kwam ‘De Porceleyne Fles’ onder de leiding van Marcelis de Vlugt te staan. De Vlugt was zelf geen pottenbakker of plateelschilder geweest. Daarom nam hij de meesterschilder Jan Sixtus van der Hoeck in dienst. 

De Delftse industrie kreeg in de loop van de 18e eeuw meer en meer met allerlei moeilijkheden te kampen. De belangstelling voor dit ‘witte goud’ in andere Europese landen nam zienderogen toe … de concurrentie werd bikkelhard.  In 1750 gaat het bedrijf over in handen van Christoffel van Doorne, die reeds in 1762 overleed, zijn zoon Pieter werd hierdoor de nieuwe eigenaar. Pieter overleed in 1771 … zijn weduwe verkocht het bedrijf door aan Jacobus Harlees. 

In het geregistreerde fabrieksmerk verscheen na 70 jaar (sinds Knotter) weer het alom bekende flesje. Na Harlees dood in 1786 ging de fabriek over in handen van zijn zoon Dirck. Deze kreeg te maken met de Franse revolutie en de bezetting van Napoleon zijn troepen. Helemaal geen ideale omstandigheden om een bedrijf te leiden. Hij verkocht in 1804 de fabriek aan Henricus Arnoldus Piccardt, die in 1849 werd opgevolgd door zijn dochter Geertrui Piccardt. Deze vrouwelijke bedrijfsleidster slaagde erin de industiële revolutie het hoofd te bieden … voor die tijd een knap staaltje van evrouwcipatie.  

In 1876 kocht de Delftse ingenieur ‘Joost Thooft’ de fabriek over met de bedoeling de oude traditie 'de vervaardiging van blauw Delfts' weer in ere te herstellen. Hij zag in dat daarbij niet de oude wegen moesten worden bewandeld. Het oudere brossere aardewerk-type was geheel in discrediet geraakt en zou zeker geen groot succes meer kunnen worden. Hij zocht en vond de oplossing in het gebruik van een vernieuwde samenstelling van de porseleinpasta. Onder andere door toevoeging van kaolien, veldspaat, kwarts en calciumcarbonaat.Joost Thooft ondernam ook pogingen om naast het herscheppen en opbouwen van het bedrijf een fabriekscatalogus 'sier-Delfts' te introduceren. Hij voegde aan het fabrieksmerk zijn monogram ‘JT’ en het woord 'Delft' toe. Hij stierf op de leeftijd van 46 jaar… Abel Labouchère zette de fabriek alleen voort.  

In 1877 werd Adolf le Comte, leraar ‘ontwerpen’ aan de polytechnische school in Delft aangesteld als artistiek adviseur. De ontwerpen van Le Comte werden met veel raffinement uitgevoerd door plateelschilder Leon Senf (1860-1940). Deze was kort na de overname door Thooft aangenomen om het vak te leren van de enig overgebleven plateelschilder in het bedrijf de bejaarde Cornelis Tulk (1803-1893). In de 50 jaar die Leo Senf bij het bedrijf werkte, werd hij er één van de belangrijkste ontwerpers.  

Vanaf 1890 begon een tijd van weergaloze groei voor ‘De Porceleyne Fles’ … de vernieuwing van het klassieke Delfts aardewerk en de opkomst van de Art-Nouveau of Jugendstil.  

In 1895 ontstond de afdeling 'bouwkeramiek'. Vele belangrijke architectonische opdrachten vloeiden hieruit voort … waaronder hulp bij de bouw van het Vredespaleis in Den Haag.  

Tijdens de wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs wint de Porceleyne Fles met de keramische galerij uit de binnentuin, de Grand Prix.  

In 1904 werd dit bedrijf een N.V. ofte naamloze vennootschap. 

1916 Het bedrijf verhuisde van het Oosteinde naar de Rotterdamseweg te Delft. 

Naast het Delfts blauw aardewerk werden er van 1915 tot 1977 ook cloisonné tegels vervaardigd. De scheidingslijnen tussen kleurvakken werden gevormd door dunne richels die tevens de functie van contouren vervulden. De ruimten werden met de hand gevuld met gekristalliseerde glazuren.  

Als blijk van waardering voor de pogingen die de onderneming sinds 1876 in het werk gesteld had om de naam van Delft en die van de keramische industrie in het algemeen te herstellen, werd in 1919 het predikaat 'Koninklijk' verleend.  

Het bedrijf overleefde beide wereldoorlogen en zou in de jaren vijftig weer een grote rol van betekenis gaan spelen. Niet alleen haar afdelingen: tegels, mallen en bouwkeramiek maar vooral ook de in 1956 begonnen afdeling 'experimenteel aardewerk' o.l.v. de beeldhouwer-keramist-chemicus Theo Dobbelmann en de kleurtechnicus en latere glaskunstenaar Iep Valkema, zijn belangrijk pionnen geweest. 

De experimentele afdeling werd in 1977 opgeheven. De fabriek introduceerde in 1988 de collectie moderne keramiek. Hiervoor werd elk jaar door een bekend kunstenaar of ontwerper een jaarobject ontworpen dat in een gelimiteerde en genummerde oplage werd uitgebracht.  

2003  Viering 350-jarig jubileum.  

2012 Opening van het museum ‘Royal Delft Experience’. Dit museum geeft een kijk op het productieproces van het eeuwenoude Delfts Blauw. De Porceleyne Fles trekt jaarlijks ongeveer 128.000 bezoekers.





donderdag 21 september 2023

Meißner Porzellan.

Was het eerste echte porselein van Europese bodem dat kon wedijveren met het reeds twee millennia eerder ontwikkeld Chinese porselein.  

De allereerste fabriek ging van start in de Albrechtsburg in Meißen. Vanaf haar oprichting in 1710 tot in 1863 werden in dit mooie slot talrijke prachtige, waardevolle en vaktechnisch hoogstaande creaties  geproduceerd die bestemd waren voor de beter begoeden … zeg maar de rijken der aarde. 

Door de snelle expansie van dit wereldwijd gerenomeerd bedrijf moest men al gauw op zoek naar een andere fabriekslocatie … deze werd gevonden in Meißen-Triebischtal. Tot op de dag van vandaag wordt op deze site ‘het witte goud’ zoals men dit soort van porselein wel eens noemt met groot vakmanschap vervaardigd.  

Een stukje gereduceerde geschiedenis.  

In het begin van de 18e eeuw beweerde de alchemist Johann Friedrich Böttger dat hij goud kon maken uit onedel metaal. Toen dit de Pools-Saksische keurvorst ‘Augustus II de Sterke’ in Dresden ter ore kwam, liet hij Böttger opsluiten in het Maagdenbastion en gaf hij hem de opdracht zijn aanlokkelijke uitspraak daadwerkelijk te bewijzen. 

Na een paar jaar werd Johann Friedrich Böttger door Ehrenfried Walther von Tschirnhaus ervan overtuigd om deel te nemen aan zijn pogingen om porselein te produceren. Hij begon dus eind september 1707 mee te werken aan porseleinonderzoek.

De experimenten leidden in 1708 tot de uitvinding van het Europees porselein. Als gevolg van deze ontdekking werd er op 23 januari 1710 een decreet afgekondigd door de Poolse koning ‘August II de Sterke’ (zelf porseleingek) waarin men publiekelijk de oprichting van een ‘Koninklijk Pools-Saksische Porseleinfabriek’ aankondigde. Deze zou van start gaan in de Albrechtsburg te Meißen. 

Hij nam meteen ook een patent op het bereidingsproces van deze nieuwe porseleinsoort en trachtte dit ten aller tijde geheim te houden … maar dat lukte hem niet. De ontsnapte arcanist Samuel Stöltzel droeg de receptuur over aan de in 1718 opgestartte Weense porseleinfabriek.  

In het witte porselein dat men er aanvankelijk produceerde ontbrak veldspaat waardoor er een heel hoog foutpercentage in het bakproces ontstond. Maar door toevoeging van kaolien dat voor hardheid en transparantie zorgde kon dit euvel worden verholpen.  

Naast de uitgebreide productie van ceremonieel en decoratief serviesgoed voor de behoeften van het hof van Dresden, werden er ook: vazen, snuifdozen, satirische, mythologische, allegorische en ceremoniële figuren gemaakt voor representatieve en decoratieve doeleinden. 

Modelbouwer van dienst tot in 1731 was Johann Gottlieb Kirchner, bekend om zijn grote witte dierfiguren. Daarna bepaalde zijn collega en opvolger Johann Joachim Kändler niet alleen de ontwikkeling van de figuursculptuur in Meißen, maar ook een generatie lang die van andere Duitse fabrieken. 

Porselein werd al snel een symbool van macht en rijkdom. 

Vanaf 1731 werden de gekruiste blauwe zwaarden (terug te vinden in het Saksische wapenschild) het kwaliteitsmerk voor producten die de manufactuur verlieten.   

Favoriete decormotieven waren destijds pastorale taferelen en chinoiserieën. 
Rond 1740 werden ze vervangen door ‘Duitse bloemen’ en ook het zogenaamde uienpatroon in onderglazuurblauw behoorde tot de nieuwigheden.  

De Koninklijke Porseleinfabriek beleefde van 1774 tot 1814 een heropleving onder graaf Camillo Marcolini. De kleurrijk versierde kleine sculpturen gemaakt door de Franse beeldhouwer en modelmeester van de fabriek Michel Victor Acier (1736–1799) en zijn collega Johann Carl Schönheist (1736-1799) waren zeer in trek. Er werden ook biscuitfiguren gemaakt, sommige gebaseerd op klassieke modellen.   

In 1806 werd deze fabriek overgedragen van de eigendom van de kroon naar de eigendom van de Saksische schatkist als de "Koninklijke Saksische Porseleinfabriek Meissen".   Als onderdeel van de grondwettelijke vernieuwing van het staatseigendom heette het bedrijf vanaf 1918 ‘Staatporseleinfabriek Meissen’. In de voormalige DDR was de fabriek een staatsbedrijf.   

Pas na de Eerste Wereldoorlog onder leiding van Max Adolf Pfeiffer bloeide het bedrijf weer op. Pfeiffer concentreerde zich op de artistieke ontwikkeling van het modellengamma en huurde de schilder en beeldhouwer Paul Scheurich in, wiens porseleinen sculpturen wereldwijde erkenning kregen.  
Daarnaast werden freelancekunstenaars als Max Esser, Ernst Barlach en Gerhard Marcks ingehuurd, wier creaties vandaag de dag nog steeds deel uitmaken van het productieprogramma. Het eenvoudige en heerlijk elegante servies van Paul Börner stond model voor veel porseleinfabrieken in Europa.  

Hoewel het militaire bestuur van de Sovjet-Unie de fabriek na 1945 volledig liet ontmantelen, herstelden de bedrijfsomstandigheden van de vooroorlogse jaren zich. Zij werd de achtste grootste verdiener van buitenlandse valuta in de DDR.   

Een jaar na de hereniging van beide Duitslanden in 1990 opereerde dit bedrijf onder de naam “Staatliche Porzellan-Manufaktur Meissen GmbH”, waarvan de aandeelhouder de Vrijstaat Saksen is.  

Het bedrijf doorstond de hevige concurrentie met het buitenland.  Het productieprogramma was voornamelijk gebaseerd op klassieke modellen uit de 18e eeuw. Vanaf dat moment tot op de dag van vandaag blijft Meissen producten produceren op basis van dit 18e-eeuws design.   

Een bezoek aan het Meissen Porcelain Foundation Museum is meer dan de moeite waard. Men vind er een uitgebreide collectie die meer dan 300 jaar productiegeschiedenis omvat. Verschillende exposities tonen het werk van Europa's oudste porseleinfabrikant o.a. Kaendler's luxueuze ‘zwanenservies’ uit de 18e eeuw … allerhande unieke Meissen-stukken … de ontwikkeling van de Europese tafel- en eetcultuur in parallel met deze van Meissen en vele andere prachtige creaties.