zaterdag 29 augustus 2020

Alexander Gempfenstein (de #Wemmel).

Alexander Gempfenstein ook genaamd Alexandre de Wemmel werd in 1909 geboren te Odessa een stad gelegen aan de Zwarte Zee - Oekranië (voormalig Russisch grondgebied).


Hij huwde met de Belgische Lyli Herman, geboren te Brussel in 1914 en overleden te Ossel (deelgemeente Merchtem) in 1973


Hij studeerde beeldende vorming met als specialisatie keramiek aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Brussel.

Van dan af droeg hij de titel van meester keramist.




















In de dertiger jaren van vorige eeuw richtte hij langs de Brusselsesteenweg 96 te Wemmel een keramiekbedrijf op. Op het hoogtepunt van zijn ondernemersschap telde zijn bedrijf zo'n twintigtal werknemers. Zijn creaties waren vooral geïnspireerd door de kunde van zijn Franse collega's en voorgangers. 


Zijn fabriek gelegen in de buurt van de beroemde 'Villa des Roses' (beschermd monument uit 1912 in neo-eclectische stijl) moest er door te sterke aceton-geurhinder noodgedwongen sluiten.


Villa de Roses uit 1912 ... beschermd in 2014






























Met medewerking van Amerikaanse investeerders slaagde hij erin zijn productie verder te zetten op een nieuwe locatie ... een fabriek te Heffen bij Mechelen.


Hij stierf te Jette tengevolge van een tragisch verkeersongeval op de Romeinse steenweg aldaar op 16 augustus 1964.


Groeten,

Meindert  






 

dinsdag 25 augustus 2020

#Roth Keramik.








In het Duitse dorpje Ebernhahn gelegen in de zuid-westelijke deelstaat Rijnland-Palts werd in 1969 door Edmund Roth een keramiekfabriek opgestart.

Over de geschiedenis van dit bedrijf is helaas weinig geweten … naar het schijnt zou deze familie erg op haar privacy gesteld zijn en ook weinig inzage verlenen in de archieven ervan. Wat hun goed en begrijpelijk recht is … toch vind ik dit een spijtige zaak, vooral omdat de productie ervan toonaangevend en vernieuwend was in de zestiger en zeventiger-jaren.

Het bedrijf telde zowat 20 werknemers in haar glorie-jaren en zou eerder kunnen gerangschikt worden bij de ‘studio-pottery’ … omdat er nogal veel handwerk te pas kwam aan de vervaardiging van haar top-stukken.


Termen als fat-lava (glazuur dat eruit ziet als stollende lava die op aardewerk vazen werd aangebracht in het u welbekende kleurenscala van de seventies)  en Space-Age (de invloed van de ruimtevaart-race naar de maan en de planeet mars op de industriële vormgeving, met name het ‘design’) vinden hier hun oorsprong.

 


De belangrijkste en misschien ook wel de enige ontwerpster die voor deze firma werkte was Dorothea Roth. Waarschijnlijk een familielid van de stichter. Haar abstracte lavavazen, plantenschalen e.a. … in de kleuren: paars, rood, geel, bruin en oranje, verdeeld in afgeboorde zwarte velden, zijn echte eye-catchers die zowel vroeger als tot op de dag van vandaag onmiddellijk de harten van velen veroverden. Liefde of misschien ook afschuw op het eerste zicht.

Hun rock‘n roll gehalte is hier niet vreemd aan … hun vormgeving soms gelijkend op muziekinstrumenten als gitaar en banjo, versterken dit gevoel alleen nog maar. Elvis en de zijnen waren hier niet ver meer af.


Roth gebruikte voor de productie van zijn aardewerk rode gietklei. Op de bodem van elk object stond enkel het modelnummer en heel uitzonderlijk ook wel eens ‘Made in Germany’. In de sixties en de seventies vond men zoals bij vele keramiekbedrijven in die tijd een ‘sticker’ terug op hun producten … die van Roth was hoe kan het ook anders: rood met goud.


Momenteel worden er op de verzamelaarsmarkt al gouden prijzen betaald voor vazen uit die tijd, men zou er zelfs rood van aanlopen.

Opgelet de firma Marei (1949-2016) uit het naburige Rheinbach produceerde soortgelijk aardewerk dat soms moeilijk te onderscheiden was van de Roth-productie. Hoe kon het ook anders … iedereen wou met de toen heersende modetrends mee.


Tot 2008 maakte de firma Roth nog gebruiksartikelen voor badkamer en keuken. 


In 2009 werd de fabriek aan ‘In der Grimmel 24’ te Ebernhahn gesloten.


Groeten,

Meindert



zondag 16 augustus 2020

Faïence de #Quimper ... ruim drie eeuwen lang.

Wie kent er niet het wereldberoemd decor: ‘Petit Breton’ dat op het Frans keramisch huishoudelijk- en sieraardewerk terug te vinden is? Deze rond 1860 ontworpen afbeelding van een kleine Bretoense boer, werd meteen het embleem van de faïence-productie  in Quimper en omstreken.

Alhoewel men er bij aanvang gebruiksaardewerk maakte ... werd er door de drie eeuwen van bestaan ook meer en meer gefocust  op de artistieke kant van de zaak. 

Kunstenaars uit de omgevende departementen werden aangetrokken om de productie te vernieuwen en te verfraaien. Er heerste een echte scheppingsdynamiek in deze regio die er voor gezorgd heeft dat er tot op de dag van vandaag nog één keramisch bedrijf met filiaal actief is in Quimper.

 

Maar of majolica stukken nu courant of zeldzaam zijn, goedkoop of prijzig ... het blijven elk op zich echte meesterwerkjes ...geschapen door vakkundige mensenhanden en bakens van hun tijdsgeest. Vooral de emotionele waarde van dergelijke objecten en de familiale herinneringen die ze met zich meedragen zijn met geen goud te betalen.

 

Hieronder zal ik trachten de ontstaansgeschiedenis en de evolutie van de faïence-productie in het Franse departement Finistère zo bondig mogelijk weer te geven. Door de lange bestaansgeschiedenis (3 eeuwen) werd dit wel een stevige klus voor uw ondergetekende dienaar.

Gallo-Romeinse kerk en klooster te Quimper

In 1699 vatte de priorin der benedictinessen te Locmaria, een wijk in de omgeving van het centrum van Quimper, het plan op om in het klooster een aardewerk-productie op te starten … zodoende zou zij inkomsten  genereren om de opleiding van jonge kloosterzusters te kunnen bekostigen.

 

Daarvoor riep zij de hulp in van Jean Baptiste Bousquet … een meester pottenbakker en pijpenmaker uit Saint-Zacharie (een gemeente in Zuid-Frankrijk). De bosrijke omgeving van het klooster die voor brandstof zorgde, de aanvoer van klei uit Bordeaux en Rouen via de waterloop l’Odet en haar bijrivier ‘le Steir’, zorgden ervoor dat alle elementen aanwezig waren om dit project te realiseren.


In 1705 kwam zijn oudste zoon Charles zijn vader in het bedrijf vervoegen.

 

In 1707 keerde zijn tweede zoon Pierre (pottenbakker te Marseille) terug naar Bretagne en vestigde zich aan de monding van de Odet in het dorp Bénodet. Daar nam hij een reeds bestaande faïencerie en kleifabriek over. 

Pierre produceerde vooral religieuze en decoratieve voorwerpen: madonna’s, kruisen, bustes, bidgrotten, vazen, vaten, schalen en later ook serviesgoed. De productie werd per boot getransporteerd naar de regio van Bordeaux. Colporteurs zorgden voor een verdere verspreiding van deze waren in het Franse binnenland.

 

In 1708 overleed Jean-Baptiste Bousquet.

 

Pierre en Charles werkten van dan af samen … tot Charles in 1720 bezweek aan de pest die hij had opgelopen tijdens een reis naar Zuid-Frankrijk.

 

In 1731 huwde de dochter van Pierre Bousquet met Pierre Belleveaux, zoon van een aardewerkhandelaar uit Nevers, die het vak van decorateur bij zijn oom Edmée Serrurier in Rouen had geleerd. Hij implementeerde de Rouense stijl en kleuren, waaronder het Armeens roodbruin, langs deze weg in de zaak van zijn schoonvader.

 

In 1740 overleed de dochter van Pierre Bousquet en niet lang daarna in 1743 ging haar man haar achterna . Opa Bousquet stond nu voor de zware opdracht zijn twee kleinkinderen verder op te voeden.

 

In 1749 huwde Marie-Jeanne Bellevaux op vijftienjarige leeftijd met Pierre Clément Caussy die in het bedrijf van haar opa werkte. Hij was de zoon van een meester-faïencier die aan het hoofd van de ‘Koninklijke Manifactuur van Rouen’ stond, Via deze weg bracht hij het manuscript 'l'Art de la faïence en de vele poncifs van zijn vader mee naar zijn nieuwe thuis … zo werd het mogelijk dat de decors verrijkt werden met de accenten uit Rouen, Nevers en Marseille.

 

Caussy werd in 1759 weduwnaar en zag zichzelf genoodzaakt de fabriek van zijn kinderen over te kopen. In 1770 telde zijn onderneming reeds 80 loontrekkers.

 

In 1771 ging hij een samenwerkingsverband aan met zijn dochter Marie-Elisabeth en schoonzoon Antoine De la Hubaudière (ingenieur bruggen en wegen). Marie-Elisabeth Caussy en haar vader stonden nu samen aan het roer van het bedrijf tot in 1782, het jaar waarin Pierre Clément overleed. Antoine kwam nu zijn vrouw ter hulp in het menagement van het bedrijf.

 

In 1778 begon een van de oud-werknemers van hun bedrijf met name: François Eloury een potten- en pijpenbakkerij in de buurt. Zijn zoon Guillaume Eloury slaagde erin in 1788 dit kleinschalig bedrijf om te vormen tot een grote aardewerkfabriek die zich vooral bezighield met de productie van wit en halfbruin aardewerk. 


Dit bedrijf werd later overgenomen door de gebroeders Porquier … het splitste zich later op in Porquier (AP) geleid door de weduwe van Adolpne Porquier en een vennootschap Porquier-Beau (PB) dat in 1873 ontstond tussen Arthur Porquier (zoon van Adolphe) en Alfred Beau, een plateelschilder uit Morlaix die door zijn grote vak- en stijlkennis van grote invloed is geweest op de productie van het Quimpers aardewerk.

 

Een andere werknemer uit het bedrijf van ‘De la Hubaudière’ … Guillaume Dumaine vestigde zich in 1791 in de wijk Locmarie als grès-fabrikant na een mislukte poging een soortgelijk bedrijf in Quimper op te zetten.


Zijn zoon en vervolgens zijn schoonzoon Jean-Baptiste Tanquerey zaten de ingeslagen weg verder door de installatie van aardewerkovens … zo won de manufactuur Dumaine aan belang. De productie van servies- en keukengoed werd opgestart en liep zowat tot in de helft van de negentiende eeuw.

 

De Frans-Duitse oorlog die in 1870 begon … bracht een fatale klap toe aan de productie van het artistieke aardewerk. De fabrieken richtten zich vervolgens op de productie van grès (roodbruin aardewerk).


Na het einde van deze oorlog die gewonnen werd door de Pruisen, werd er opnieuw aardewerk ‘au grand feu … 1020* graden geproduceerd. De populariteit van aardewerk nam weer toe door de herwaardering van oude topstukken, de verschijning van boeken over faïence van Nevers en Rouen en de komst van toeristen via de pas aangelegde spoorlijnen.

 

In 1891 nam de jonge Jules Henriot de directie van de fabriek over.

Hij was ook erfgenaam van de ‘Manufacture Tanquerey’ en lanceerde  zich in de branche  van de artistieke faience met als handelsmerk HR.

In het begin van de twintigste eeuw telde Quimper dus drie grote manufacturen waarvan de merken over heel Frankrijk bekend waren. HB … voor ‘la Grande Maison de la Hubaudière’, AP en PB voor Porquier en Porquier-Beau en HR voor Henriot.

 

De manufactuur Porquier houdt in 1904 op te bestaan door grote bedrijfsmoeilijkheden. Jules Henriot koopt in 1913 het merk, de mallen en poncifs ervan over.

 

Ten gevolge van familiale en financiële problemen moet 'HB la Grande Maison' een deel van de productie overdragen aan de faïencerie ‘de la Madeleine' (Boulognee-sur-Mer) ... deze was in het bezit was van Jules Verlingue.


Bij het begin van de grote oorlog in 1914 hield haar productie helemaal op … Jules Verlingue kocht in 1917 het resterende deel van dit gerenommeerde bedrijf in. 


Het waren harde en sociaal moeilijke tijden na deze alles verwoestende oorlog. 

In 1925 brandden de ateliers van Henriot tijdens een staking volledig af … hiervan maakte hij gebruik om zijn bedrijf te reorganiseren en de productie te moderniseren.


Jules Verlingue van zijn kant trachtte munt te slaan uit de vernieuwde toestroom van toeristen, die door de aanleg van nieuwe spoorlijnen zelfs vanuit Engeland op bezoek kwamen.

 

De concurrentie tussen de twee bedrijven was bikkelhard. Arbeiders werden van elkaar afgesnoept, plagiaat vierde hoogtij en de lopende rechtszaken waren op één hand niet meer te tellen.

   

Tijdens de tweede wereldoorlog zaten beide fabrieken hun activiteiten voort. De traditionele productie verminderde maar men vond een nieuwe afzetmarkt bij de bezetter. Na de oorlog werden er ook vele 'plaques et objets commemémoratives' geproduceerd.

 

In 1946 richtte Victor Lucas, keramisch ingenieur, zijn eigen bedrijf Keraluc op. Hij ondersteunde hiermee een serie vernieuwende kunstenaars die totale vrijheid van expressie kregen. Momenteel 'zomer 2020' is er een tijdelijke tentoonstelling in het keramiekmuseum aan deze groep kunstenaars gewijd.

 

In 1968 komt de faïencerie Henriot-Porquier in de problemen. 

Jean-Yves Verlingue, eigenaar van ‘HB la grande Maison’ legt een plan van fusie en doorstart op tafel. 

In 1969 zijn beide vennootschappen HB en HR verenigd onder de naam: ‘Faïenceries de Quimper’.

 

In juli 1983 legde ook dit bedrijf de boeken neer en staakte alle activiteit. 

Paul Janssens, achterkleinzoon van Jules Henriot en verdeler in Amerika van de merken HB en Henriot, verzamelde een groep investeerders rond zich en hernam de productie onder de naam HB Henriot. Pierre-Jules Henriot achterkleinzoon van Jules Henriot stond aan het hoofd van dit bedrijf, later hij werd afgelost door Michel Morest die leiding gaf tot in Z003. HB-Henriot ging over in de handen van Pierre Chiron, een Bretoense industrieel die het bedrijf opkocht en Michel Merle aanstelde als manager.

 

In 1994 vormden de erfgenamen Henriot en Verlingue uit Quimper een vennootschap met  de ‘Poterie de Montgolfier’ onder de naam 'Faïencerie d'Art Breton' geleid door Pierre-Jules Henriot.

 

Op 4 februari 2011 kwam HB-Henriot onder gerechtelijk bewind te staan van de handelsrechtbank te Quimper. In juli 2011 werd het bedrijf verdergezet door Jean-Pierre Le Goff. Een maand later kocht deze ook ‘la faïencerie d’Art Breton’ in, het werd een flliaal van Henriot-Quimper.


Momenteel is er maar dus één aardewerkbedrijf meer actief in Quimper … dat zich met trots uitroepen mag tot oudste faïencerie in Frankrijk.


‘Musée de la faïence de Quimper’ is een privé-museum dat zich in de wijk Locmaria bevindt. De voormalige gebouwen van de oude manufactuur Porquier werden omgebouwd tot acht tentoonstellingsruimten. Bijna elk jaar is er een thematische wisseltentoonstelling waarin het werk van voormalige artiest-werknemers opnieuw in het daglicht wordt gesteld.


Groeten,

Meindert


 


 




woensdag 12 augustus 2020

Le pays de la faïencerie ... #Sarreguemines.


Gelegen in het gebied tussen Rijn en Maas … aan een knooppunt van wegen, te midden van een bosrijke omgeving met rijke ondergrond aan: klei, zand en steenkool ... ontstond er tussen de jaren 1750 en 1850 een bloeiende keramische industrie.


In 1785 richtten Jean Thibault en Jean Kaiser in Frauenberg (een gemeente in het Franse departement Moselle) een kleine faïencerie op.

Nicolas Villeroy sloot zich in het begin hierbij aan … maar verhuisde al snel naar andere contreien om er samen met zijn familie de alom gekende firma Villeroy & Boch op te richten.

 

In 1790 namen drie tabakshandelaars uit Straatsburg met name: Joseph Abri en de broers Nicolas en Auguste Jacobi het initiatief een faïencefabriek op te richten in de gebouwen van een oude oliemolen te Sarreguemines (Moulin de la Blies).

 

    
In het begin telde deze onderneming een twintigtal werknemers en men bezat maar één enkele oven. Men vervaardigde en verfijnd wit aardewerk dat door toevoeging van gemalen silexsteen erg geleek op porselein … het zogenaamde opaak-porselein.

 

Rond 1800 geraakt deze onderneming door grote concurrentie in de schulden … Nicolas Jacobi maakt zijn aandelen over aan Paul Utzschneider, een Beierse jongeman die zich in Sarruegemines was komen vestigen. Deze laatste maakte door een kapitaalsinjectie van zijn kant het bedrijf weer financieel gezond. Hij introduceerde bovendien in het bedrijf verschillende nieuwe technieken die hij op een studiereis naar Engeland  zich eigen had gemaakt.

 

Paul Utzschneider

Hierdoor werd deze vernieuwde productie op verschillende nationale toonstellingen opgemerkt en beloond met een aantal gouden medailles. Door deze aandacht en dit succes … werd de faïencerie van Sarreguemines het grootste keramiekbedrijf van Europa. Napoleon I behoorde tot een van haar beste klanten en plaatste er meerdere grote bestellingen.

 

In 1830 zag men zich genoodzaakt door de snelle uitbreiding van het bedrijf een aantal nieuwe ateliers, molens en flesovens gestookt met kolen i.p.v. hout op te richten.

 

In 1836 draagt Paul zijn bedrijf over aan zijn schoonzoon Alexander de Geiger die in 1838 toenadering zocht met de firma Villeroy & Boch om samen de Franse keramiekmarkt te kunnen beheersen.

 

Alexander de Geiger en zijn zoon PauL

In 1855 en 1862 werden er nog een paar belangrijke productieafdelingen gebouwd in deze omgeving … richting Steinbach (Luxemburg) en 1869 was dit ook het geval aan de andere kant van De Saar (zijrivier van de Moezel in Frankrijk).

 

In 1871 ten gevolge van het verdrag van Frankfurt-am-Main, dat een einde maakte aan de Frans-Duitse oorlog met een annexatie van het Moezelgebied bij Duitsland … trekt Alexander zich als banneling terug in Parijs en draagt het bedrijf over aan zijn zoon Paul de Geiger.

 

Om de Franse keramiekmarkt te beschermen richtte hij

verschillende zusterbedrijven op … in 1877 te Digoin en in 1881 te Vitry-le-françois.

 

De productie van eetserviezen, siervoorwerpen, kachels, tableaus e.a. kende in deze decennia een commercieel hoogtepunt. Er werd keramiek gemaakt naar ieders beurs … van basic (massaproductie) tot verfijnde exclusieve dure topstukken.

Begin twintigste eeuw telde het bedrijf 3000 werknemers.

 

In 1913 overlijdt Paul de Geiger. Utzschneider & Cie. werd opgesplitst in twee vennootschappen die respectievelijk in Duitsland en Frankrijk het beheer waarnamen.

 

In 1919 na de eerste wereldoorlog verenigden alle Franse afdelingen zich onder de naam ‘Sarreguemines-Digoin-Vitry-le-François’ onder de leiding van de familie Cazal.

 

Tijdens de tweede wereldoorlog werd de faïencerie onder curatele gesteld en van 1942 tot en met 1945 werd het beheer toevertrouwd aan Villeroy & Boch.

 

In 1978 kwam de productie na een overnamebod in handen van de groep Lunéville-Badonviller-Saint-Clément. De nieuwe directie stopte met het ontwerpen van serviesgoed en richtte zich op de Moezel-site voor de productie van tegels, wanden en vloeren. De site van de Blies-molen werd verlaten.

 

In 1982 kreeg het aardewerk de naam Sarreguemines Bâtiment.

 

In 2002 nam het bedrijf een nieuwe doorstart onder de naam van ‘Céramiques de Sarreguemines’, met een overnameplan voor 19 medewerkers en kaderleden die aandeelhouder waren geworden van deze nieuwe vennootschap. 130 arbeiders probeerden ondertussen de productie gaande te houden.

 

In 2005 kwam dit vennootschap in liquidatie … de productie ging door met een 60-tal werknemers.

 

Op 9 januari 2007 beval de rechtbank de vereffening en het beëindigen van de activiteit.

 

1 februari 2007… de aardewerkfabriek van Sarreguemines sloot definitief haar deuren.

 

Een bezoek aan het ‘Musée de la faïence’ … dat geïnstalleerd werd in de oude directievertrekken en wintertuin van Paul de Geiger ... is meer dan de moeite waard. Het wil de herinnering bewaren aan de technische en artistieke kant van deze twee eeuwen oude keramiekindustrie, die bijgedragen heeft tot de grote naamsbekendheid van het dorp.

 

Groeten,

Meindert

musée de la faïence