Wie kent er niet het wereldberoemd decor: ‘Petit Breton’ dat op het Frans keramisch huishoudelijk- en sieraardewerk terug te vinden is? Deze rond 1860 ontworpen afbeelding van een kleine Bretoense boer, werd meteen het embleem van de faïence-productie in Quimper en omstreken.
Alhoewel men er bij aanvang gebruiksaardewerk maakte ... werd er door de drie eeuwen van bestaan ook meer en meer gefocust op de artistieke kant van de zaak.
Kunstenaars uit de omgevende departementen werden aangetrokken om de productie te vernieuwen en te verfraaien. Er heerste een echte scheppingsdynamiek in deze regio die er voor gezorgd heeft dat er tot op de dag van vandaag nog één keramisch bedrijf met filiaal actief is in Quimper.
Maar of majolica stukken nu courant of zeldzaam zijn, goedkoop of prijzig ... het blijven elk op zich echte meesterwerkjes ...geschapen door vakkundige mensenhanden en bakens van hun tijdsgeest. Vooral de emotionele waarde van dergelijke objecten en de familiale herinneringen die ze met zich meedragen zijn met geen goud te betalen.
Hieronder zal ik trachten de ontstaansgeschiedenis en de evolutie van de faïence-productie in het Franse departement Finistère zo bondig mogelijk weer te geven. Door de lange bestaansgeschiedenis (3 eeuwen) werd dit wel een stevige klus voor uw ondergetekende dienaar.
|
Gallo-Romeinse kerk en klooster te Quimper |
In 1699 vatte de priorin der benedictinessen te Locmaria, een wijk in de omgeving van het centrum van Quimper, het plan op om in het klooster een aardewerk-productie op te starten … zodoende zou zij inkomsten genereren om de opleiding van jonge kloosterzusters te kunnen bekostigen.
Daarvoor riep zij de hulp in van Jean Baptiste Bousquet … een meester pottenbakker en pijpenmaker uit Saint-Zacharie (een gemeente in Zuid-Frankrijk). De bosrijke omgeving van het klooster die voor brandstof zorgde, de aanvoer van klei uit Bordeaux en Rouen via de waterloop l’Odet en haar bijrivier ‘le Steir’, zorgden ervoor dat alle elementen aanwezig waren om dit project te realiseren.
In 1705 kwam zijn oudste zoon Charles zijn vader in het bedrijf vervoegen.
In 1707 keerde zijn tweede zoon Pierre (pottenbakker te Marseille) terug naar Bretagne en vestigde zich aan de monding van de Odet in het dorp Bénodet. Daar nam hij een reeds bestaande faïencerie en kleifabriek over.
Pierre produceerde vooral religieuze en decoratieve voorwerpen: madonna’s, kruisen, bustes, bidgrotten, vazen, vaten, schalen en later ook serviesgoed. De productie werd per boot getransporteerd naar de regio van Bordeaux. Colporteurs zorgden voor een verdere verspreiding van deze waren in het Franse binnenland.
In 1708 overleed Jean-Baptiste Bousquet.
Pierre en Charles werkten van dan af samen … tot Charles in 1720 bezweek aan de pest die hij had opgelopen tijdens een reis naar Zuid-Frankrijk.
In 1731 huwde de dochter van Pierre Bousquet met Pierre Belleveaux, zoon van een aardewerkhandelaar uit Nevers, die het vak van decorateur bij zijn oom Edmée Serrurier in Rouen had geleerd. Hij implementeerde de Rouense stijl en kleuren, waaronder het Armeens roodbruin, langs deze weg in de zaak van zijn schoonvader.
In 1740 overleed de dochter van Pierre Bousquet en niet lang daarna in 1743 ging haar man haar achterna . Opa Bousquet stond nu voor de zware opdracht zijn twee kleinkinderen verder op te voeden.
In 1749 huwde Marie-Jeanne Bellevaux op vijftienjarige leeftijd met Pierre Clément Caussy die in het bedrijf van haar opa werkte. Hij was de zoon van een meester-faïencier die aan het hoofd van de ‘Koninklijke Manifactuur van Rouen’ stond, Via deze weg bracht hij het manuscript 'l'Art de la faïence en de vele poncifs van zijn vader mee naar zijn nieuwe thuis … zo werd het mogelijk dat de decors verrijkt werden met de accenten uit Rouen, Nevers en Marseille.
Caussy werd in 1759 weduwnaar en zag zichzelf genoodzaakt de fabriek van zijn kinderen over te kopen. In 1770 telde zijn onderneming reeds 80 loontrekkers.
In 1771 ging hij een samenwerkingsverband aan met zijn dochter Marie-Elisabeth en schoonzoon Antoine De la Hubaudière (ingenieur bruggen en wegen). Marie-Elisabeth Caussy en haar vader stonden nu samen aan het roer van het bedrijf tot in 1782, het jaar waarin Pierre Clément overleed. Antoine kwam nu zijn vrouw ter hulp in het menagement van het bedrijf.
In 1778 begon een van de oud-werknemers van hun bedrijf met name: François Eloury een potten- en pijpenbakkerij in de buurt. Zijn zoon Guillaume Eloury slaagde erin in 1788 dit kleinschalig bedrijf om te vormen tot een grote aardewerkfabriek die zich vooral bezighield met de productie van wit en halfbruin aardewerk.
Dit bedrijf werd later overgenomen door de gebroeders Porquier … het splitste zich later op in Porquier (AP) geleid door de weduwe van Adolpne Porquier en een vennootschap Porquier-Beau (PB) dat in 1873 ontstond tussen Arthur Porquier (zoon van Adolphe) en Alfred Beau, een plateelschilder uit Morlaix die door zijn grote vak- en stijlkennis van grote invloed is geweest op de productie van het Quimpers aardewerk.
Een andere werknemer uit het bedrijf van ‘De la Hubaudière’ … Guillaume Dumaine vestigde zich in 1791 in de wijk Locmarie als grès-fabrikant na een mislukte poging een soortgelijk bedrijf in Quimper op te zetten.
Zijn zoon en vervolgens zijn schoonzoon Jean-Baptiste Tanquerey zaten de ingeslagen weg verder door de installatie van aardewerkovens … zo won de manufactuur Dumaine aan belang. De productie van servies- en keukengoed werd opgestart en liep zowat tot in de helft van de negentiende eeuw.
De Frans-Duitse oorlog die in 1870 begon … bracht een fatale klap toe aan de productie van het artistieke aardewerk. De fabrieken richtten zich vervolgens op de productie van grès (roodbruin aardewerk).
Na het einde van deze oorlog die gewonnen werd door de Pruisen, werd er opnieuw aardewerk ‘au grand feu … 1020* graden geproduceerd. De populariteit van aardewerk nam weer toe door de herwaardering van oude topstukken, de verschijning van boeken over faïence van Nevers en Rouen en de komst van toeristen via de pas aangelegde spoorlijnen.
In 1891 nam de jonge Jules Henriot de directie van de fabriek over.
Hij was ook erfgenaam van de ‘Manufacture Tanquerey’ en lanceerde zich in de branche van de artistieke faience met als handelsmerk HR.
In het begin van de twintigste eeuw telde Quimper dus drie grote manufacturen waarvan de merken over heel Frankrijk bekend waren. HB … voor ‘la Grande Maison de la Hubaudière’, AP en PB voor Porquier en Porquier-Beau en HR voor Henriot.
De manufactuur Porquier houdt in 1904 op te bestaan door grote bedrijfsmoeilijkheden. Jules Henriot koopt in 1913 het merk, de mallen en poncifs ervan over.
Ten gevolge van familiale en financiële problemen moet 'HB la Grande Maison' een deel van de productie overdragen aan de faïencerie ‘de la Madeleine' (Boulognee-sur-Mer) ... deze was in het bezit was van Jules Verlingue.
Bij het begin van de grote oorlog in 1914 hield haar productie helemaal op … Jules Verlingue kocht in 1917 het resterende deel van dit gerenommeerde bedrijf in.
Het waren harde en sociaal moeilijke tijden na deze alles verwoestende oorlog.
In 1925 brandden de ateliers van Henriot tijdens een staking volledig af … hiervan maakte hij gebruik om zijn bedrijf te reorganiseren en de productie te moderniseren.
Jules Verlingue van zijn kant trachtte munt te slaan uit de vernieuwde toestroom van toeristen, die door de aanleg van nieuwe spoorlijnen zelfs vanuit Engeland op bezoek kwamen.
De concurrentie tussen de twee bedrijven was bikkelhard. Arbeiders werden van elkaar afgesnoept, plagiaat vierde hoogtij en de lopende rechtszaken waren op één hand niet meer te tellen.
Tijdens de tweede wereldoorlog zaten beide fabrieken hun activiteiten voort. De traditionele productie verminderde maar men vond een nieuwe afzetmarkt bij de bezetter. Na de oorlog werden er ook vele 'plaques et objets commemémoratives' geproduceerd.
In 1946 richtte Victor Lucas, keramisch ingenieur, zijn eigen bedrijf Keraluc op. Hij ondersteunde hiermee een serie vernieuwende kunstenaars die totale vrijheid van expressie kregen. Momenteel 'zomer 2020' is er een tijdelijke tentoonstelling in het keramiekmuseum aan deze groep kunstenaars gewijd.
In 1968 komt de faïencerie Henriot-Porquier in de problemen.
Jean-Yves Verlingue, eigenaar van ‘HB la grande Maison’ legt een plan van fusie en doorstart op tafel.
In 1969 zijn beide vennootschappen HB en HR verenigd onder de naam: ‘Faïenceries de Quimper’.
In juli 1983 legde ook dit bedrijf de boeken neer en staakte alle activiteit.
Paul Janssens, achterkleinzoon van Jules Henriot en verdeler in Amerika van de merken HB en Henriot, verzamelde een groep investeerders rond zich en hernam de productie onder de naam HB Henriot. Pierre-Jules Henriot achterkleinzoon van Jules Henriot stond aan het hoofd van dit bedrijf, later hij werd afgelost door Michel Morest die leiding gaf tot in Z003. HB-Henriot ging over in de handen van Pierre Chiron, een Bretoense industrieel die het bedrijf opkocht en Michel Merle aanstelde als manager.
In 1994 vormden de erfgenamen Henriot en Verlingue uit Quimper een vennootschap met de ‘Poterie de Montgolfier’ onder de naam 'Faïencerie d'Art Breton' geleid door Pierre-Jules Henriot.
Op 4 februari 2011 kwam HB-Henriot onder gerechtelijk bewind te staan van de handelsrechtbank te Quimper. In juli 2011 werd het bedrijf verdergezet door Jean-Pierre Le Goff. Een maand later kocht deze ook ‘la faïencerie d’Art Breton’ in, het werd een flliaal van Henriot-Quimper.
Momenteel is er maar dus één aardewerkbedrijf meer actief in Quimper … dat zich met trots uitroepen mag tot oudste faïencerie in Frankrijk.
‘Musée de la faïence de Quimper’ is een privé-museum dat zich in de wijk Locmaria bevindt. De voormalige gebouwen van de oude manufactuur Porquier werden omgebouwd tot acht tentoonstellingsruimten. Bijna elk jaar is er een thematische wisseltentoonstelling waarin het werk van voormalige artiest-werknemers opnieuw in het daglicht wordt gesteld.
Groeten,
Meindert