donderdag 29 augustus 2024

s.a. des Faïenceries de #Thulin.


Onder de verschillende aardewerk- en porseleinfabrieken die er vroeger in de provincie Henegouwen (België) gevestigd waren, was er één bij die zich onderscheidde wat betreft: creatieve vormgeving van de stukken, techniek van glazuring en decoratie, ruim productiescala en voortdurende aanpassing aan de gangbare modetrends … dat was deze van Thulin.   

Begin twintigste eeuw stelde dit bedrijf zo’n zeventigtal arbeiders en bedienden tewerk … in de fifties en sixties waren dat er zelfs 150.  Alleen #La_Louvière (#Boch #Keramis), #Nimy, #Wasmuël, #Saint-Ghislain en #Forges-lez-Chimay hadden een hogere arbeidsparticipatie.  

De inwoners van #Thulin (#Hensies) betreuren het zeker dat er geen sporen meer overgebleven zijn van hun industrieel en artistiek verleden! Niemand is sant in eigen land … een beetje meer inspanning voor de bewaring van het erfgoed zou steden en gemeenten nochtans financieel en toeristisch heel wat kunnen opleveren.  

Het handelsmerk van deze fabriek was ongetwijfeld de bijzondere ‘glazuurtechniek’ die men er beheerste.  Emaille van verschillende kleuren liet men over elkaar heen stromen/druipen … het resultaat was vaak verrassend en zeer mooi.  De speelsheid van kleuren en patronen hadden op eenieder aantrekkingskracht.   

De productie van Thulin is verdeeld in drie perioden.  

De periode van 'Victor Ducobu en zijn kinderen' (1887-1920).  

De periode van de 'Société Anonyme Etablissements Ducobu (1920-1923).  

De periode van de 'Société Anonyme des faïenceries de Thulin' (1923-1971) onder de kundige leiding van de heer Léon Cyriaque.   

Victor Ducobu (1823-1897)   

In de gebouwen van de voormalige suikerfabriek van Lemaur startte Victor Ducobu (industrieel en bankier) in 1887 een aardewerkfabriek, gelegen vlak tegenover de kerk van Saint-Martin in Thulin.  Er zijn veel bronnen die het jaartal 1863 als begin van de productie vermelden … maar dit is volkomen onjuist.   

Victor was al sinds 1860 eigenaar van een papier-en suikerfabriek … voorwaar een echte ondernemer ‘pur sang’.  Hij was niet alleen een zakenman, hij reageerde ook als een man met een hart. Omdat hij dicht bij zijn medewerkers wou staan, probeerde hij hen de vreugde van het leven over te brengen. Hij organiseerde jaarlijkse volksfeesten. Hij bouwde tegenover de fabriek ook een site met zestien huizen, die waren bestemd voor de huisvesting van zijn arbeiders. Victor was van 1892 tot aan zijn dood ook burgemeester van Thulin.  

Zijn vrouw Jeanne Decaudin schonk hem twee kinderen: Victoria Ducobu (1854-1922) en Arthur Ducobu (1857-1918).  Na de dood van haar man en hun vader werden Jeanne en haar kinderen eigenaar van de bezittingen van de overledene. Zij deed afstand van al haar rechten op de nalatenschap ten voordele van haar kinderen. Op deze manier werden de kinderen de enige eigenaren van het bedrijven-collectief.  

De aardewerkfabriek werd vervolgens beheerd door Arthur Ducobu en zijn zwager Henri Legay (echtgenoot van Victoria). De vernieuwing van de fabriek ging gestadig verder … er werden onder andere nieuwe en grotere machines geïnstalleerd.  

Na het overlijden van haar echtgenoot Henri (1909) en haar broer Arthur (1918) bleef Victoria Ducobu als enige eigenaar van de aardewerk- en papierfabriek over.   Dit was een te grote verantwoordelijkheid en last voor een dame op leeftijd. Ze zocht naar doortastende oplossingen. Die ze door juiste advisering ook vond. Verschillende vennootschappen zagen het licht.  

De Société Anonyme Etablissements Ducobu (1920-1923).   Op 24 april 1920 werd de oprichtingsakte van een naamloze vennootschap (hoofdzetel te Brussel) ondertekend door zeven personen. Onder hen Victoria Ducobu, verschillende industriëlen, mandatarissen, e.a..  Dit bedrijf had helaas een korte bestaansduur. Na het overlijden van Victoria Ducobu in 1922 werd dit bedrijf geliquideerd.   

De Société Anonyme des Faïenceries de Thulin (1920-1971)  Het opzet van dit bedrijf was de vervaardiging van alle soorten aardewerk, evenals alle industriële en commerciële activiteiten die  verband hielden met dergelijke productie.   Helaas raakte het bedrijf na de Tweede Wereldoorlog (zoals zovelen destijds) in financiële moeilijkheden. Verlies aan concurrentievermogen en de opkomst van glazen en plastic artikelen droegen bij tot de liquidatie in 1971.  De ontbinding van het bedrijf werd via akte officieel in 1973.   

De dag waarop de fabriek gesloopt werd, voelden ‘les Thulinois’ (inwoners van deze Waalse deelgemeente Thulin) pijn in hun hart. Slechts een paar dagen waren genoeg voor het dynamiet en de mechanische graafmachines om dit stukje erfgoed voorgoed tot het verleden te laten behoren.   

Maar het leven ging door!   Op de plek waar het voormalige aardewerkfabrieks-terrein stond, bevindt zich nu een gemeentelijke basisschool en kleuterschool (1982).  Zullen deze jonge mensen zich nog herinneren dat hun grootouders en verwanten hard gewerkt hebben op deze plek en bijdroegen aan de naamsbekendheid van deze fabriek?  Productie.   

Tijdens de Ducobu-periode onderscheidde het aardewerk zich door zijn fijn bewerkte majolica. De opgelegde ornamenten waren meestal perzik- of kersenbloesems. heidetakken of charmante vogels verrijkt met subtiele kleuren. De vergulde stukken hadden vaak zeer weelderige vormen en bijzondere handvatten.  Al deze versieringen vereisten grote vaardigheid en heel wat geduld, vooral als het ging om het decoreren van grote vazen en prachtige miniaturen. 

De Ducobu-stijl werd vaak bekritiseerd vanwege de overbelaste decoratie, maar niemand heeft ooit getwijfeld aan de vaardigheid en het vakmanschap van de keramist die deze heeft gemaakt. Deze stukken, die zeldzaam zijn geworden, zijn tegenwoordig zeer gewild bij verzamelaars.  

Tijdens de daaropvolgende periodes werd de productie gekenmerkt door meer klassieke modellen. De voorwerpen werden talrijker en gevarieerder: vazen, schoorsteen-ensembles, kandelaars, dierfiguren, bloempotten, asbakken, inktpotten, wijwatervaten, bonbonnières, bierpullen, groene of bruine gratinschalen, koffiefilters, steelpannen, koffiepotten, theepotten, dodenkransen, kruisen etc.






 







zondag 25 augustus 2024

Porzellanfabrik #Unterweißbach (vorm. Mann & Porzelius) AG

Beste lezer … zet u schrap om onderstaande tekst (geschiedenis) van het bovengenoemde bedrijf door te lezen. Voorwaar een hele boterham maar desalniettemin zeer relevant en verhelderend.  Net zoals vele andere reeds besproken bedrijven in deze blog … wordt u ondergedompeld in de overlevingsstrijd van deze trotse ondernemingen die er alles trachten aan te doen hun: reputatie, ambacht, vakkennis en vaardigheden niet verloren te laten gaan.  Dit verdient ons volle respect … vergeet niet dat zij mee bepalend zijn geweest voor de naamsbekendheid en toeristische promotie van heel wat landsstreken.  

In 1882 richtte Hermann Jost de porselein-Porzellanfabrik Unterweißbach op. Eerst werden er alleen borden en keukengerei geproduceerd. Doordat er steeds meer geschoolde arbeidskrachten in dienst kwamen, werd de kwaliteit voortdurend verbeterd en groeide ook het productassortiment.  

In 1890 werd het bedrijf gekocht door Rudolf Mann voor 30.000 mark en twee jaar later trad zakenman Fritz Porzelius toe tot het bedrijf als medewerker.  

Gedurende de daaropvolgende jaren kende het bedrijf een sterke economische opleving en in 1899 werd het bedrijf veranderd in een naamloze vennootschap, resulterend in de naamswijziging inclusief de toevoeging AG voor Aktiengesellschaft.  

De bedrijfsnamen die in deze periode werden gebruikt, kunnen behoorlijk verwarrend zijn. Officieel was het de Porzellanfabrik Unterweißbach AG, maar soms verschijnt deze met een toevoeging als ‘vormals Mann & Porzelius’ in advertenties of briefhoofden, een volkomen legitieme manier om de door de voormalige eigenaren gecreëerde reputatie voor marketingdoeleinden te gebruiken.   

Kort nadat het bedrijf was veranderd in een naamloze vennootschap, fuseerde het verwarrend genoeg ook met de 'Aelteste Volkstedter-fabriek' uit Volkstedt en de naam voor deze groep werd de beruchte lange en verwarrende ‘Aelteste Volkstedter Porzellanmanufaktur und Porzellanfabrik Unterweißbach vormals Mann & Porzelius AG’ ... wellicht de langste Duitse bedrijfsnaam ooit.   

In 1908 integreerde Max Adolf Pfeiffer zijn Schwarzburger-Werkstätten für Porzellankunst in het bedrijf als een op zichzelf staande afdeling met behulp van eigen merktekens … zoals bijvoorbeeld de 'running fox'.   

Als lid van de Deutscher Werkbund, een groep die geloofde in de stelling van esthetische modernisering door een combinatie van ambachtslieden en industriële productie, realiseerde Pfeiffer een project binnen het bedrijf dat onderdeel uitmaakte van zijn voorgestelde hervormingen in de educatieve en toegepaste kunst.   

Dit idee resulteerde in samenwerkingen met vele bekende kunstenaars uit die tijd, waaronder Ernst Barlach, Max Esser, Paul Scheurich, Gerhard Marcks en Etha Richter.  

De afgelopen jaren werden er steeds meer porseleinfabrieken in dat gebied geopend. Bedrijven ondergingen overnames en allianties om te overleven en dus vormden de 'Aelteste Volkstedter Porzellanmanufaktur' in Volkstedt en de voormalige Mann & Porzelius AG, die in de tussentijd alleen Porzellanfabrik Unterweißbach heette, in 1909 een vakbond.   

Een heel interessant feit is dat de Aelteste vanaf 1899 slechts twee jaar een naamloze vennootschap was geweest toen de Unterweißbach Mann und Porzelius AG, die datzelfde jaar ook in een naamloze vennootschap werd omgevormd, grootaandeelhouder werd.   

Sommige bronnen geven zelfs aan dat de Aelteste al in 1901 failliet was gegaan en was overgenomen door Mann & Porzelius, maar tot 1909 als zelfstandige tak werd gerund.

In 1910 werd het hoofdkantoor van de Unterweißbach-fabriek verplaatst naar Volkstedt en werd de naam veranderd in ‘Aelteste Volkstedter Porzellanmanufaktur und Porzellanfabrik Unterweißbach vormals Mann und Porzelius AG.’  

In 1910 ontving de fabriek uit Unterweissbach een gouden medaille op de Wereldtentoonstelling van Brussel en een zilveren medaille op de Internationale Jachttentoonstelling in Wenen, gevolgd door medailles en prijzen uitgereikt op de tentoonstelling in Turijn 

Het jaar 1911 en 1913 bracht hen gouden medailles in Leipzig en Genève. 

In 1913 ging Max Adolf Pfeiffer ook met pensioen als manager van de Schwarzburger-Werkstätten en ging hij werken bij de porseleinfabriek in Meissen. 

In 1915 ontving het bedrijf opnieuw een medaille op de Baltische Tentoonstelling.  

Deze zeer lucratieve fase was grotendeels gebaseerd op het werk van dokter Edmund Troester, directeur van de Aelteste Volkstedter Porzellanmanufaktur tussen 1908 en 1931.   

Maar de geschiedenis had een onaangename verrassing in petto. Als gevolg van de mondiale financiële crisis (van 1929 tot ongeveer 1933) moest het bedrijf faillissement aanvragen en werd de 'Porzellanfabrik Unterweißbach' afgesplitst van de activa en ging de Aelteste verder onder de naam ‘Staatliche Porzellanmanufaktur Thüringen’.  

Karl Saar was vanaf 1936 eigenaar van de fabriek, maar overleed al in 1940; de fabriek werd snel overgenomen door Heinz Schaubach, die al eigenaar was van de bekende fabriek in Wallendorf.  

Schaubach besloot het bedrijf volledig te herstructureren en bracht het personeelsbestand terug tot slechts 40 mensen. Tegelijkertijd verkocht hij enkele fabrieksgebouwen en verzekerde zich zo van voldoende geld voor zijn volgende stap. Vervolgens veranderde hij het productassortiment, liet de eenvoudige, in massa geproduceerde modellen achterwege en introduceerde het veeleisendere artistieke werk opnieuw. 

Deze maatregelen waren zeer succesvol en resulteerden in een economisch herstel. In 1953 had de fabriek niet alleen weer een zeer goede reputatie, maar telde ze ook weer 160 medewerkers.  

Op 5 maart 1953 werd het bedrijf genationaliseerd (Oost-Duitsland) en in 1970 geïntegreerd in de ‘VEB Vereinigte Zierporzellanwerke Lichte’.  Hierdoor kon de Unterweißbacher-fabriek haar profiel opnieuw aanpassen en doorgaan met meer traditionele ontwerpen, resulterend in motieven als pompeuze staatskoetsen of groepen mensen, die beide scènes uit de 'Grand Siecle'-periode tot in de kleinste details laten zien.   

Ook jachttaferelen of seizoensmotieven maakten deel uit van het onmiskenbare reportoire dat altijd werd bepaald door uitstekend vakmanschap.   

Gerenommeerde kunstenaars als Kurt Steiner, voormalig leraar aan de prestigieuze tekenschool in Lichte, creëerden schaakstukken en groepen muzikanten of harlekijnen. Gustav Oppel, bekend om zijn fantastische modellen-vaardigheden of Heinz Schober en zijn prachtige artistieke interpretatie van jachttaferelen - ze droegen allemaal bij aan de prachtige stukken die de Unterweißbacher Werkstätten onvergetelijk maakten.  

Na de Duitse hereniging in 1990 zette de fabriek de productie aanvankelijk op eigen kracht voort en trok al snel de belangstelling van de ‘Königlich privilegierte Porzellanfabrik Tettau GmbH’-fabriek en haar financiers.  

Deze besloten al snel de fabriek over te nemen en onder de oude naam verder te laten gaan. Met datum 29 augustus 2006 (publicatiedatum: 11 september 2006) is de fabriek uit Unterweißbach volledig opgegaan in de Porzellanfabrik Tettau GmbH en op 8 november 2006 officieel uit het handelsregister geschrapt.  

Noot:  Een door de fabrikant geverifieerd feit is dat er geen bewijs bestaat op gemarkeerde Herman Jost- of Mann & Porzelius-producten en dat niemand kan zeggen of ze überhaupt gemarkeerd waren.   

De gestileerde "AVP" in een "U" was een ontwikkeling op basis van het "AeV" -teken dat vanaf 1899 door de Aelteste Volkstedter werd gebruikt nadat ze een naamloze vennootschap waren geworden. Het staat voor Aelteste Volkstedter Porzellanmanufaktur, Unterweißbach.   Over het algemeen gingen de merktekens van de Schwarzburger-Werkstätten für Porzellankunst vergezeld van een ingedrukte "U" voor Unterweißbach.